Een bevolkingsonderzoek naar longkanker kan ervoor zorgen dat de ziekte in een vroeger stadium wordt ontdekt, maar de Gezondheidsraad ziet nog diverse obstakels om zo’n screening in te voeren. Een commissie van deskundigen heeft zich op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid in het onderwerp verdiept.
Op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur concludeert de commissie dat een screeningsprogramma de sterfte aan longkanker zou kunnen verminderen, en mogelijk ook de algemene sterfte. Van een aantal belangrijke nadelen is echter nog niet in te schatten in welke mate die zullen voorkomen. Dat hangt namelijk af van hoe een screeningsprogramma wordt ingericht en dat is vooralsnog niet duidelijk.
Zo is bijvoorbeeld nog niet bekend hoe vaak er gescreend moet worden en hoe de definitieve diagnose gesteld wordt na een ongunstige testuitslag (dat wil zeggen: afwijkingen die kunnen wijzen op longkanker). Ook is niet bekend hoe groot het risico is dat er bij een ongunstige testuitslag achteraf geen sprake blijkt te zijn van longkanker. In zo’n geval is iemand onnodig ongerust gemaakt en heeft iemand onnodig vervolgonderzoek ondergaan. Waar ook nog geen duidelijkheid over is, is wat er gebeurt als andere aandoeningen dan longkanker aan het licht komt (zogeheten nevenbevindingen).
Gezien deze onduidelijkheden is het vooralsnog niet mogelijk om te beoordelen of de voordelen van een eventueel bevolkingsonderzoek longkanker opwegen tegen te nadelen. De commissie adviseert het ministerie van VWS om het screeningsprogramma verder uit te laten werken zodat daarna opnieuw beoordeeld kan worden of een bevolkingsonderzoek longkanker voldoet aan de criteria voor verantwoorde screening.
Lees hier de samenvatting.
Referentie
Gezondheidsraad, Advies en commentaar Screening op longkanker, 31 maart 2025